Soul Supreme vecht voor zijn eigen ziel, of ten minste 33% ervan

Producer en toetsenist Noam Ofir, beter bekend als Soul Supreme, bracht afgelopen vrijdag zijn tweede album Poetic Justice uit. Het is een conceptalbum over een rechtszaak die al drie jaar zijn leven beheerst, en Europees auteursrecht voor altijd veranderen kan. Ofir: “Indies stelen net zoveel als grote bedrijven. Of zelfs meer.”

Stel je voor dat je een song schrijft en arrangeert samen met een vriend in een ander land, delen heen en weer emailend, totdat je iets gemaakt hebt waar je je allebei goed over voelt. Stel je nu eens voor dat die vriend (naar verluidt) het op een album zet zonder dit aan je te vragen, en dat het label dat die plaat uitbrengt je (naar verluidt) vervolgens vertelt dat jij die track niet geschreven hebt. Je zou je waarschijnlijk opgelicht voelen. Boos genoeg misschien om in een jarenlang juridisch gevecht verzeild te raken dat je tienduizenden euro’s kost — in de hoop jouw 33% van de rechten van een hitje dat een paar duizend euro opgeleverd heeft eindelijk te kunnen claimen, via de rechtbank van een land waarvan jij het rechtssysteem helemaal niet kent. Dit is namelijk wat er gebeurd is met Noam Ofir, beter bekend als Soul Supreme. Voor hem is het een kwestie van principe.

De eerste keer dat ik de muziek van Soul Supreme tegenkwam was in de Soulection radio show gehost door Joe Kay. Ergens in zijn mix speelde hij Huit Octobre 1971, een nummer van Cortex dat bij velen bekend is als de sample in One Beer van MF DOOM. Mijn oren spitsten zich in gelijke delen verwondering en verbazing. Ik kende deze track, maar zó nog niet. In plaats van de mellow swing waarmee ik bekend was, zaten hier hardere drums onder, en werden de toetsen bespeeld met een funky soort gedrevenheid. Toen ik erachter kwam dat de kerel die deze cover gemaakt had, het als centraal punt in een album vol eigen composities had gezet die allemaal tussen instrumentale hiphop, jazz en funk slingerden, moest ik meer horen.

Het gebeurde allemaal ruim voordat ik erachter kwam dat hij in Nederland woonde, Amsterdam om precies te zijn. Een paar maanden nadat ik voor het eerst contact met hem opnam, ontmoeten we elkaar een paar straten bij zijn huis vandaan, in een gemoedelijke koffiebar. Hi, Noam! The regular?”, vraagt de bediening met oprecht klinkende vriendelijkheid. We vinden al snel onze plek tussen de pastelkleurige kussens in het prettig gammele etablissement. Ofir is er op zijn gemak, al zijn we er om zijn verhitte juridische strijd met een voormalige vriend te bespreken, de Noorse DJ Fredfades.

De extremiteit van Jeruzalem

De zaak die Soul Supreme tegen hem voert kan wel eens een belangrijk precedent zetten in de toepassing van auteursrecht en de rechten van muzikanten. Het is momenteel zelfs al onderwerp van studie aan het het Juristenes Utdanningssenter (Advocaten Opleidingscentrum) in Oslo. Iets dat Ofir nooit verwacht had kunnen hebben toen hij ooit als DJ aan de slag ging in zijn geboortestad Jeruzalem. In die tijd ging hij nachtenlang door voor nagenoeg niks, en genoot er met volle teugen van. “Omdat het zo’n extreme stad is -arm en zeer politiek beladen, vol spanningen- heeft het een geweldige underground scene”, legt Ofir uit. “Je vindt er een mix van alle mensen in de wereld. Kleine clubs waar Moslims, Christenen, Chassidische Joden, buitenlanders, allerlei soorten mensen, allemaal samenkomen. Het is heel ontvankelijk voor verschillende, alternatieve soorten muziek. Erg open minded, in tegenstelling tot de stad zelf. Dat is waarin ik opgegroeid ben. Dat was mijn omgeving.”

Hoe inspirerend het ook was, Jeruzalem voelde uiteindelijk te klein voor hem. Zijn hoofd liep over van de ideeën over graffiti, hiphop, jazz en funk, en hij besloot meer ruimte op te zoeken. Die vond hij in Tel Aviv, waar hij feesten organiseerde en zijn eigen tracks begon te produceren. Maar Ofir voelde zich vooral aangetrokken tot muziek met een groove — het soort dat je van origine in zwarte Amerikaanse cultuur vindt. Rond 2014 begon het gebrek aan bekendheid van zijn land met zulke grooves te schuren. “Er is wel wat te vinden uit de 70s en80s, maar Israel heeft geen sterke geschiedenis wat betreft soul en funk,” legt hij uit. Ik voelde me niet meer uitgedaagd. Het niveau in de genres waarin ik als DJ en producer werkte, was er niet heel hoog. Ik moest ergens naartoe waar de mensen op een hoger niveau zaten dan ik, zodat ik mezelf verbeteren kon.”

Instrumentale covers als collectors items

Hij koos voor Amsterdam. De Nederlandse hoofdstad had een levendige scene vol populaire zalen, Engels spreken is er geen probleem, en de internationale muzikanten tegen wie hij op keek bezochten de stad regelmatig, zowel professioneel als recreatief. In Israel stond hij als DJ geprogrammeerd naast namen als Damu the Fudgemunk en DJ Shadow, maar in Amsterdam kreeg hij moeilijk voet aan de grond. “Ik kreeg alleen shit gigs. Dus ik moest op zoek naar een normale baan”, herinnert hij zich zonder spoortje spijt. In tegendeel, door normale uren te werken en niet meer vier avonden in de week lange nachten te maken, had hij ineens tijd zich meer op zijn productiewerk te focussen.

Hij studeerde een blauwe maandag jazz, maar kwam erachter liever op gehoor te werken. Ofir behaalde zijn diploma als audio engineer, en begon zijn eigen interpretaties op te nemen van nummers waar hij van hield. Het was zijn manier om erachter te komen hoe die tracks in elkaar zaten, en een instinctief gevoel te krijgen voor wat ze zo goed maakte. Hij filmde zichzelf terwijl hij instrumentale covers opnam van acts als Dilla, The Pharcyde en Madlib, en bouwde zo een publiek op via social media. De 45 toeren vinylsingles die hij perste van zijn covers groeiden al snel uit tot collectors items. Één van de mensen die zijn video’s bewonderden was Fredfades, die zijn waardering in een berichtje uitsprak, en hem vroeg of hij openstond voor een samenwerking.

Een natuurlijke stap

Ik volgde wat Noam (Soul Supreme) doet en chatte al een hele tijd met hem, omdat ik hem een geweldig toetsenist vind en we veel van onze muzieksmaak delen”, schreef op zijn Facebook pagina in januari 2019. De DJ had vier jaar eerder zijn debuut gemaakt met Warmth, een hoofdzakelijk instrumentaal hiphopalbum dat misschien niet de meest geïnspireerde titel draagt, maar waarvan de baslijnen en toetsen de belofte ervan zeker inlossen. In de jaren daarna schoof hij meer op richting elektronische muziek, maar behield vaak wel de jazzy sfeer waarmee hij in eerste instantie naam maakte. Samenwerken voelde voor beide artiesten als een natuurlijke stap. “Ik stuurde hem een simpele groove die ik op de MPC gemaakt had (drums en akkoorden), en hij voegde de meeste toesten die je vooraan hoort en bovenop de uiteindelijke mix toe, en een baslijn”, ging Fredfades verder.

Volgens de Noorse DJ die geboren is als Fredrik Øverlie, ging de basis van het nummer vervolgens naar Jawn Rice, die wat edits deed en er percussie aan toevoegde. Daarna werd het verzonden naar Washington DC, waar Davon Bryant, beter bekend als Dreamcast, de vocalen verzorgde. Fredfades en Jawn Rice zouden het de wereld uiteindelijk laten horen als Show Me How, de tweede single van hun gezamenlijke album Jacuzzi Boyz. Het hele nummer was een super leuk proces vol samenwerking en ik wil een extra shout out geven aan Soul Supreme en Dreamcast voor hoe ze mij en Jawn geblessed hebben met hun toetsen en vocalen”, zo besloot Fredfades zijn Facebook-post.

Het wekte verbazing bij Ofir, die een jaar eerder aan het nummer werkte, en er sindsdien niets meer over gehoord had. Maar hij was blij dat mensen het nummer konden horen, al stond zijn naam niet op het artwork voor de single. “Hij zei dat het een foutje van het vormgeversteam was, ze waren me vergeten als feature te vermelden. Maar hij stuurde me een berichtje om zijn verontschuldigingen aan te bieden”, zegt Ofir. “Zijn statement ging vooral over mij en de vocalist, dus ik had het gevoel gewaardeerd te worden. Hij weet wat ik heb gedaan, en erkent dat het een samenwerking is.”

‘Buyout for Jacuzzi Boyz LP features’

Ofir sprak nooit met Øverlie op een manier die niet vriendschappelijk was. Dus toen Mutual Intentions, het label dat de muziek van Øverlie uitbrengt, het album verzond zonder een deal met Ofir te hebben, rinkelden er nog geen alarmbellen. “Soms sluit je een deal een dag voor de release, soms zelfs een maand later”, legt Ofir uit. “Het is allemaal gebaseerd op vertrouwen.”

Het Jacuzzi Boys-album begon online aardig wat stoom op te pikken, mede dankzij andere tracks die hun premiere kregen op platforms als Complex UK. Maar Ofir had het niet door, totdat een vriend hem erop wees dat Show Me How de populairste track ervan was, met luistercijfers op Spotify die in de lage miljoenen begonnen te lopen. Voor een relatief onbekende muzikant als hij was dit gigantisch. Maar zijn artiestennaam Soul Supreme, of zijn eigennaam Noam Ofir, waren nergens in de credits te bekennen. En Mutual Intentions had ondertussen nog steeds geen contact met hem opgenomen. De producer begon nerveus te worden, en contacteerde Fredfades, die hij nog altijd als vriend beschouwde. “Ik verwachtte een royalty statement te krijgen. Maar wat ik de volgende ochtend kreeg was een geldbedrag van €600, zonder statement. Er stond alleen Buyout for Jacuzzi Boyz LP features.’”

Ofir kon niet geloven wat hij zag. Het uitkopen van zijn rechten was nooit ter sprake gekomen, laat staan dat hij ermee akkoord was gegaan. “Ik verkoop nooit mijn rechten. Deel van een indie muzikant zijn, is dat ik eigenaar ben van alles wat ik doe”, merkt hij op. Øverlie vertelde hem dat het een vergissing was, en het een standaard tekst was die hij vergeten was te vervangen. Hij vroeg hem contact op te nemen met Andres Dahl, zijnmoney guybij Mutual Intentions, het Noorse label dat zijn muziek uitbracht. Ofir vond dat hij recht op een derde van de masterrechten had, aangezien hij één van de drie muzikanten was die samen de track geschreven hadden. Voor de overige nummers waaraan hij bijgedragen had, stelde hij eenzelfde soort constructie voor.

Dahl, directeur van managementbureau Paperclip, dat een belang in het label heeft, vond van niet. Hij informeerde Ofir dat ze hem niet als componist, maar als B-performerzouden registreren bij Noorse beheerder Gramo. Dat betekende dat hij enkel als uitvoerende sessiemuzikant betaald zou worden, niet als schrijver en zeker niet als gedeelde eigenaar.

“Het gaat niet om wat voor bedrag dit oplevert. Dit zijn gewoon mijn rechten.”

Dat hem zijn eigenaarschap ontnomen werd, was al genoeg om Ofir steil achterover te doen slaan. Maar meer dan dat, was het de toon waarop het hem verteld werd waaraan hij zich ergerde. Nu ging het hem niet zozeer meer om geld, maar om iemand die hem vertelde dat hij niet gecreëerd had wat er uit zijn eigen hoofd kwam. Dat hij geen recht had op zijn intellectueel eigendom. “Ik geef alleen maar om mijn eigenaarschap”, verzekert hij. “Het gaat niet om wat voor bedrag dat oplevert. Ik wil mijn deel van de rechten, of het nu veel of weinig waard is. Ik heb ook nummers gemaakt die niks opleverden, en daar wil ik ook eigenaarschap van hebben. Zo voel ik me wat betreft al mijn muziek. Dit zijn gewoon mijn rechten.”

Na drie jaar vol mislukte pogingen om tot een oplossing te komen, begon Ofir een rechtszaak. In Nederland zou het waarschijnlijk al snel een uitgemaakte zaak zijn geweest, omdat auteursrechten hier al duidelijker verankerd in de wet zijn. Dat komt mede dankzij zaken als die van Martin Garrix tegen Spinnin’ Records. Het Hooggerechtshof besloot in die zaak in december 2021 dat de masterrechten van een opgenomen stuk muziek, liggen bij degene die de eerste opname daarvan doet, en er de financiële verantwoordelijkheid voor draagt. Dat zette een belangrijk precedent voor zogenoemde ‘bedroom producers’; muzikanten die vanuit huis op hun eigen apparatuur werken.

Helaas bestaat zo’n precedent in Noorwegen nog niet”, zegt Soul Supreme’s Nederlandse advocaat Bindu de Knock. Dat maakt dit een interessante en potentieel zeer belangrijke zaak voor muzikanten binnen de Noorse grenzen samenwerken, en voor hen die over landsgrenzen heen samenwerken.”

Andres Dahl bepleitte in de rechtszaal dat het belangrijk is dat labels de rechten bezitten, omdat ze investeren in muziek en die investering moeten waarborgen”, zegt Ofir vol verbazing. “Omdat ze in marketing investeren, wat pas een jaar nadat het nummer gemaakt is gebeurd is, claimen zij eigenaarschap van het nummer. En ze zeggen dat ik niet bewijzen kan dat ik in de muziek geïnvesteerd heb. Ik heb de studio gekocht, ik heb mijn tijd en leven geïnvesteerd in muziek. Dat telt niet? Ze beargumenteren dat ze de PR betaalden. Hoe creëert PR een song? In deze wereld van ‘bedroom producing, investeren zij helemaal niet in het creëren van de muziek, ze investeren in het commercieel exploiteren ervan. Maar exploitatie is niet hetzelfde als creatie.”

Fredfades en Andres Dahl laten via email weten niet op de aantijgingen te willen reageren. Dahl zegt daarin wel dat Ofir zijn voorstelling van zaken volgens hem “op geen enkele manier de daadwerkelijke omstandigheden van de zaak” behelst, en dat zij “niet wensen bij te dragen aan publiek debat rondom de zaak” zolang deze nog loopt voor de rechter.

Discussie

Show Me How mag dan een hit zijn geweest voor het label, het was er niet een van het formaat waarmee je kan pensioneren. Tegen de tijd dat Ofir het nummer door Spotify offline liet halen in een poging het label te dwingen tot een reactie nadat ze een tijd lang niet op hem reageerden, had het iets meer dan 3 miljoen streams. Dat vertaalt zich naar een paar duizend euro, een bedrag dat verbleekt bij de tienduizenden euros juridische kosten die inmiddels door hem gemaakt zijn. En hoewel de Noorse rechtbank na een eerder beroep in zijn voordeel besliste, is het label op hun beurt tegen die beslissing in beroep gegaan. Het is nu aan het Noorse Hooggerechtshof om de vraag te beantwoorden wie er eigenaar van een liedje is: de schrijver of publicist ervan?

Dit moet een discussie op gang brengen”, zegt Ofir. “Iedereen heeft het over hoe Hollywood en grote entertainmentbedrijven stelen, maar indies doen dat net zozeer. Of zelfs meer. De meeste indie artiesten hebben geen advocaat en kennen hun rechten niet. Natuurlijk, er zijn ook goeie labels die het beste met artiesten voor hebben, maar heel veel hebben dat niet. En mensen moeten dat weten. Niet alleen artiesten, ook consumenten.”

 

Ofir is een romanticus die een klap in het gezicht van een cynische wereld kreeg, maar hij weigert te accepteren dat de muziekindustrie nooit meer dan een slangenkuil kan zijn. Het is moeilijk dat optimisme niet te bewonderen. “Misschien moeten we als consumenten ook geen labels supporten die stelen van hun artiesten”, zegt hij. “Als luisteraar wil ik ook niet een bedrijf vooruithelpen dat muzikanten niet fair behandelt.”

Aan het einde van de streep komt er sowieso nog iets goeds uit het hele verhaal. In plaats van dat Ofir zijn drive voor het creëren van kunst verloren heeft, heeft hij alles als inspiratie voor een nieuw hoofdstuk gebruikt. Afgelopen week bracht hij zijn tweede album als Soul Supreme uit: een conceptalbum over de rechtszaak, geschreven terwijl die in volle gang was. “Ik focus normaal puur op de muziek, maar nu moesten de liner notes en het artwork er allemaal mee samenhangen om dit verhaal te vertellen. Zo’n concept is een mooie uitdaging voor het brein.”

De saga ontvouwt zich in 17 tracks, die samen een bondige 34 minuten en 39 seconden omspannen. Het instrumentale album biedt daarin een verhalende flow vol ups en downs. En zelfs in de donkerste momenten, klinkt het eerder alsof het gemaakt is uit liefde voor muziek, dan als uitlaatklep voor frustratie. Nog een reden om te hopen dat de titel ervan, Poetic Justice, uiteindelijk waarheid wordt.

Dit artikel verscheen eerder in het Engels via Passion of the Weiss.

Stream het nieuwe album van Soul Supreme hieronder:

Geplaatst door bowie op 2 juni 2023