Een Daalder waard

Zaterdag 21 februari, Amsterdam Zuidoost. Het eennendertigjarige Daalwijk wordt gesloopt. Dat wil zeggen Groot Daalwijk gaat gesloopt worden. Klein Daalwijk, m.a.w. het voorste gedeelte, blijft nog even staan. Daar wonen nog gezinnen. Wat heet wonen? Ze proberen een normaal leven te leiden en de overlast de baas te blijven.

Hoog boven de boomtoppen steekt, met de door de jaren vervaagde, gekleurde kolos af tegen de lucht. Is de lucht donker en grauw dan versterkt het ‘het mislukte gevoel’ van de jaren tachtig van wat eens een idealistische droom was uit de jaren zeventig. En overheerst de grijze en grauwe sfeer. De Betonnen Jungle ademt langzaam, gestaag en indrukwekkend. Als eerste baken van de grote stad en haar problemen dat je ziet vanuit de trein als je Amsterdam nadert uit Utrecht. Het sillouet schreeuwt in stilte de vele verhalen die deze Jungle herbergt. Vele verhalen die het daglicht niet kunnen verdragen. Vele verhalen die voor altijd binnen deze muren zullen blijven en met dezelfde muren zullen verdwijnen. Verhalen die het in Nederland zo berucht maakt.

Als de zon schijnt, stralen de verlopen kleuren. Illustrerend de optimistische gevoelens van de architect van weleer en zijn verloren droom. En kan je nog iets van een glimp van dezelfde droom begrijpen. In de zon kwam de pracht van de kleurrijke verzameling van bewoners dan ook het meest tot zijn recht. Nu zijn de hoge bomen in de directe nabijheid van de kolos gekapt. De andere zullen weldra geen beschutting meer krijgen van het grote gebouw tegen de wind. Op welke bomen zal de wind vrijspel krijgen en met wortel en al uit de grond rukken? Spoedig, spoedig zal ik zien welke wel en welke niet weten stand te houden.

Nu loop ik er overdag omheen, langs het splinternieuwe roestvrijstalen hek. Eenendertig jaar van leven in elke woning, tien verdiepingen hoog gestapeld, zijn afgesloten. Geen radio’s. Geen spelende kinderen, geen liefdespaartjes, geen ruzies, geen sex, geen dans en geen schreeuwende junkies meer. Je kijkt naar boven. Het enige geluid is de wind. Als je goed luistert hoor je de schimmen in het gebouw. Tijdens het gewone leven werd het geplaagd door junkies. Op het laatst was het een paleis voor junkies geworden tijdens de leegstand. Het warme water vloeide er nog rijkelijk. De stroom en liften deden het nog totdat het echt daadwerkelijk losgekoppeld werd van deze voorzieningen. Nu is het op sterven na dood. Met alleen de doodgravers die voorbereidingen treffen.

Je hoort de wind suizen door het gebouw. Gebroken ramen, ingetrapte deuren en grafitti zijn een teken van het laatste leven dat je niet meer waarneemt. Athans als je gewoon kijkt. Neem de tijd. Ga er even voor zitten in het park. Het is een spelletje, hoe beter je observeert, hoe meer je gaat zien.

’s Nachts is het een groot gevaarlijk monster dat zwart afsteekt tegen de donkere lucht waar geen sterren meer waarneembaar zijn. De verlichting van de Randstad verblindt de sterrenhemel en zorgt ervoor dat we een pikzwarte hemel niet meer kennen. Daar staat dan een inmens groot zwart gat. Zwart zonder sterren. Je kijkt want je ziet dat je op een hele grote plek niets ziet. Laat je ogen eraan wennen en je begint de contouren en het lijnen spel te zien. Dit is het monster van de Betonnen Jungle, een hoogbouw Bijlmer flat. Dat huisvesting verschaft aan alles wat fout is aan de Bijlmer. Als een dreigende vloedgolf staat het daar. Je loopt er langs in afwachting totdat het je overvalt en meesleurt in zijn donkere kerkers.

En wat doe ik? Ik pak de camera en klim naar binnen. (Een van de kwalijke eigenschappen van journalisten. Daar waar een ieder ander vandaan rent, rennen zij er juist naar toe). Elke deur is ingetrapt. Bij elke woning die ik binnen ga, roep ik volgens oud Hollandse gebruik: “Volk! Goed volk komt naar binnen!”. Spuiten, condooms en gebruikt toiletpapier liggen overal. Hier hebben geen dieren geslapen en hier heeft geen mens zijn toevlucht gezocht. Hier overleven de zombies van de nacht. Matrassen en veel wat lijkt op hele vieze oude was. Nachtkastjes met zilverfolie en kaarsen. Etensresten en gestripte peuken. De stank van harddrugs, vocht en menselijke uitwerpselen. Wat overbleef van de oude bewoners, voordat de zombies kwamen, is het behang. Afgedankt meubilair. En die typische bij-de-woning-horende verschikkelijke lelijke en onpraktische kledingkasten. Die mocht men laten staan. Als men ze al niet had weggegooid. De variëteit in het behang van de verschillende woningen heeft een algemene grote gemene deler als overeenkomst: de lelijkheid en smakeloosheid straalt ervan af.

De ramen zijn al ingegooid. Het ontstane gat vormt mijn vizier naar de Amsterdam ArenA. De toekomst, aan de andere kant van de spoorlijn, rukt op. Ik laat mijn camera aan de camerariem even hangen over mijn schouder. Pak mijn bril en poets de glazen. Vanuit het niets zie ik een zwarte schim op mijn gezicht afkomen. Een volle vuist recht op mijn oog. Geschrokken! Nee eigenlijk niet. Op het moment voor de impact bedacht ik nog, hier komt iets. Wel verrast en een adrenaline shot van jewelste giert er door mijn aderen. Eerst incasseer ik de volle kracht van de vuist. Draai mee met de richting van de kracht. En ik hoor mij zelf nog denken: “Yo, die was knap hard.” Mijn linkerhand gaat naar mijn gezicht, met mijn rechter pak ik mijn camera. Draai linksom om mijn as. En sta nu met mijn rug richting de muur en gezicht naar het halletje waar de slaapkamerdeuren zijn. Een schim zwaait, ik zie een vuist op mij afkomen. Ik buig naar voren en laat de vuis met volle impact komen op mijn voorhoofd. De zombie vloekt van de pijn. “Hier die camera!” Opkijkend besluit ik dat hij het zal hebben ook. Korte directe rechter zwenkt op hem af met camera, hoek van de Battery Grip vooruit. Hij ziet het aankomen en ik zie hem denken: “Krijg nou wat? Gaat hij me slaan met de camera?!?” De Canon camera boort zich onder in zijn neus. Ik mep met links met platte hand op zijn oor. Verbaasd, verdoofd van het gesuis kijkt hij me geschrokken aan. Schreeuwend ga ik tegen hem te keer. Daag hem uit! Hij deinst terug en krijgt nog een por van mijn camera op zijn oog. Hij loopt achteruit, struikelt over een deur en rent weg. “Kom maar naar de Mac Donalds ’s nachts als je durft!”, schreeuwt hij me nog toe.

Het geluid van zijn voetstappen in gebroken glas op de galerij sterft langzaam weg. Op het laatst hoor ik de galerijdeur dichtvallen. Beduusd kijk ik voor me uit naar de ingetrapte voordeur. “Ik eet geen junkfood!”, hoor ik mezelf tot mijn eigen verbazing nog roepen. En begin in mij zelf even te lachen. Wat moet ik dan, vooral ‘s nachts bij Mickey D’s? Als de gehele Amsterdamse Poort uitgestorven zou moeten zijn, dan bruist het er van junkies en dealertjes. Ik kom hem nog wel eens tegen. Nah, ik ga maar weer eens op huis aan. Verdwaasd over wat er eigenlijk gebeurde. Wat deed ik ook alweer hier? Oh ja, ik was onderweg naar de oude woning van Deams. Daalwijk 535. Leek me interessant om de verlaten woning van onze HipHop ster te fotograferen. Rowdy heeft hier ook een tijdje gewoond. 525, geloof ik. Het bezoek aan hem destijds, was de eerste keer dat ik ooit voet zette in de Bijlmer. Wat zou het zijn geweest, tien jaar geleden? Lopend onder de binnenstraat naar mijn eigen nummer 901 voel ik mijn oog bonken. En voel mezelf een beetje misselijk. Ja, ik voelde het meteen na impact. Dat was een eerste klap die vele daalders waard was.

Geplaatst door bowie op 8 mei 2005